Hier is 'n artikel uit die Nederlandse dagblad Trouw, waaroor ek aan die einde wil kommentaar lewer:Zonder religieuze beleving geen religie – misschien is ze wel de kern ervan. Toch lees je er maar weinig over. In deze rubriek beantwoorden mensen vragen over wat ze op religieus gebied hebben beleefd. Vandaag: Herbert Wevers.
„Tot haar zeventigste is mijn moeder altijd gezond geweest. Ze las Berkhofs ’Christelijk geloof’ met me mee, en we hadden daar emotionele discussies over. Ze was gedreven en had Christus centraal staan, terwijl ik het opnam voor Berkhof, van wie zij vond dat die ’de sluizen te ver openzette’, het geloof teveel aan de cultuur aanpaste.
Ze kreeg een progressieve vorm van de ziekte van Parkinson, en terwijl ze altijd zo communicatief was geweest, kon ze de laatste anderhalf jaar nauwelijks nog praten. Op een dag zat ik aan haar bed, niet wetende dat het haar laatste dag was. Ze woog nog maar 30 kilo. Ik vroeg: ’Mammie, is het nog dragelijk?’ Ze schudde nee. ’Wil je euthanasie?’ Ze schudde weer nee. ’Heb je je geloof nog?’ Ze knikte.
Dat kleine knikje is me door de jaren heen blijven bezighouden. In dat knikje kwam haar gedreven geloof naar voren. Maar zij was het niet alleen die knikte. Tegelijkertijd was het alsof er iemand anders mee knikte. In haar ontstellende kwetsbaarheid heb ik God ervaren. Niet dat hij iets van haar overnam, maar dat hij in zijn liefde haar gebruikte zoals ze is. God maakte gebruik van de situatie om zich even te tonen. Zijn kracht werd in zwakheid volbracht. Ik zag de kracht van haarzelf, en toch was het meer: een getuigenis van God. Met haar knik illustreerde ze de tekst die ze voor haar grafsteen had uitgekozen: ’Uw genade is mij genoeg’. Ze werd tot op het bot afgebroken, maar ze bleef overeind. Soms is er bij sterven niets meer dan leegte, maar hier voelde ik een zachte bries. Ik bevond me op heilige grond.
Nog een keer heb ik zoiets meegemaakt. Tijdens mijn predikantschap in Doorn heb ik eens gepreekt over verzoening met een verhaal van Nico ter Linden over een man die, na door de Amerikanen uit een jappenkamp te zijn bevrijd, in een line up gevraagd werd de kampbewaarder aan te wijzen die hem diverse malen tot bloedens toe had afgerost. Hij keek de beul aan en zei: ’hier is hij niet bij’. Er waren een paar honderd mensen in de kerk, maar de maanden erna merkte ik dat een gepensioneerd CNV’er niet meer kwam. Ik vroeg me soms af waarom, maar liet het omdat de man bij mijn collega onder het pastoraat viel.
Heel wat jaren later werd me tijdens vakantie van mijn collega gevraagd op bezoek te gaan bij de man die nu kanker had en in het ziekenhuis lag. Ik kwam de zaal op en liep naar zijn bed. Voordat ik iets kon vragen begon hij: ’Ik heb in de oorlog in een werkkamp gezeten. Op een dag werden we op transport gesteld naar een vervolgkamp. We stonden met z’n honderden op het perron te wachten. Vlak voor mij stond de kampbeul die ons vaak kapot had geslagen. Toen er een trein kwam aanstormen, heb ik hem een douw gegeven. Dominee’, zei hij, ’als ik die klootzak nog een keer een douw kon geven, zou ik het weer doen.’
Een jaar later, mijn collega was weer met vakantie, werd ik geroepen omdat hij op sterven lag. Ik kwam de flat binnen, moest een lange gang door, deed zijn kamerdeur open en daar lag hij, zo uitgemergeld dat ik hem niet herkende.
Hij zag me en terwijl hij begon te stralen, stak hij zijn armen naar mij uit. Wij pakten elkaars handen en hebben niets gezegd. Alsof God, Jezus of hoe je het noemt, ons optilde. Hij was het, en hij was zo transparant dat ik er Iemand Anders doorheen zag schijnen. Weer stond ik op heilige grond. Die avond overleed hij.”
Wat leerde het u over verzoening?
„Ik had die preek nu meer diepgang kunnen geven, en zo aan die man meer recht kunnen doen. In een debat over ’theologie na Auschwitz’ was er eens een man die opmerkte dat als het aan hem lag, er nooit zo iets verschrikkelijks zou gebeuren. Prof. Ter Schegget stelde toen, dit geen geruststellende gedachte te vinden. Ter Schegget was pas gerustgesteld geweest als de man had gezegd dat hij, als hij zich inleefde in de daders, moest constateren misschien wel hetzelfde te hebben gedaan. Het verschil tussen de twee is de diepte die ik gewonnen heb.
Wat ik ervan geleerd heb, gaat nog verder. Ik kwam uit mijn functie bij die man, en voor die man was wat ik bij hem had aangeroerd ook iets wat boven mijn persoon uitging. We moesten beiden aan diepte winnen. Op dat moment bij zijn sterfbed gebeurde er iets wat boven ons beiden uitsteeg. Op het snijvlak van het leven werden we aan elkaar gegeven. We kwamen tot elkaar door een kracht die groter was dan hij en ik bij elkaar, een kracht met een ongelofelijk grote mildheid. Aan beide keren aan een sterfbed heb ik gezien hoe iets van God in uiterst kwetsbare mensen zichtbaar wordt. Dat moet de kern zijn van het christelijk geloof.”
Herbert Wevers (58) is gepromoveerd bij prof. Berkhof. Tegenwoordig is hij als predikant in algemene dienst regionaal adviseur Zuid Holland van de Protestantse Kerk Nederland.
Ek is geraak deur hierdie artikel in Trouw wat deel is van 'n reeks oor godsdienstige ervarings. Eerstens omdat dit vir my wys dat om jou wreedste vervolger te vergewe, vir sommige mense wonderbaarlik moontlik is. Vir ander kan dit (ongelukkig) nie so maklik kom nie. Tweedens, weet ek hoe maklik ons preek. Ons hou vergifnis voor aan ons bepreekte gemeente terwyl ons die diepte van hul ervaringe nie altyd voor die tyd kan peil nie. Derdens, hoe ongelooflik dat ons interaksie, ons saamsit rondom 'n sterfbed vir ons diepte aan ons geloof gee. Spiritualiteit is geleefde geloof en dit beteken dat ons dieper leer verstaan terwyl ons met ons geloof op pad is. God neem ons aan die hand: "Laat Ek vir jou wys wat werklik hier gebeur." En dan word ons losgemaak van ons sekerhede wat ons tog so triomfantelik preek. En nie na nuwe sekerhede geneem nie. God neem ons na mense. En groot lig en donkerte. Donkerte omdat daar so baie kante is aan die lewe wat ons so graag makliker en anders en na ons sin sou wou kry. Maar lig, helder, stromende lig omdat ons hierdie mens voor ons inniglik leer lief kry. Dit is nie 'n "krag" vir my nie, soos in die artikel staan nie. Eerder, vir my, 'n teenwoordigheid. Ons menslikheid, Levinas se gelaat tot gelaat, ons deel van liefde en leed is wat ons ervaar. Dit is so diep, so fragiel, dat ons dit in ons beperkte woordeskat, al ook so bietjie afgerem in seggingskrag, as die teenwoordigheid van die Gees aanvoel en probeer benoem. Van gelaat tot gelaat: en dan val al ons vooroordele, al ons skanse weg. Ons vingers wat beterweterig die ander in die oog steek en voor sy of haar gesig swaai, sak af en neem die hand van die ander een vas.
Ek sukkel om nie die moordenaar voor die trein in te stoot nie. Alles in my kom in opstand teen wat onreg verteenwoodig. Ek wil graag die een wees wat nie die wreedaard vergeld nie, maar dit kom nie eintlik regtig maklik nie. Miskien is dit juis hierdie artikel wat my dan laat skuif, wat mistiek op my inwerk: waar mense sulke uiteenlopende lewenskeuses maak en daarmee saamleef, waar ek dit in my prediking moet in ag neem en nie goedkoop met die evangelie omgaan nie, daar begin 'n proses van oopmaak en soek. Ek moet eenvoudig altyd maar net weer besef: mense en menslikheid maak saak. En ek moet tog nie te maklik alleen maar aan ander as wreedaards dink nie. Ek skryf juis hier, ek sukkel deur hierdie gedagtes, presies omdat daar ook in my brokke wreedheid is waarvoor ek my oog so gerieflik toemaak.
Daarom het die opmerkings oor Ter Schegget aan die einde van die artikel uiteindelik vir my boeiend. Spiritualiteit vra in die eerste plek dat jy jou in die posisie van die ander moet indink. Bewussyn van die mens wat teenoor en anders as jy lewe. 'n Mens moet kan insak ook in die hart van die mens wat jy nie kan begryp of verdra nie. Dan besef jy dalk met 'n skok: ek sou dieselfde gedoen het. Dan eers kom die diepte: die verslae insig in hoe ons ons menslikheid prysgee en hoe nodig ons God het om weer ons bestemming as mense te leer ken en te soek.