Tydloos

Die beroemde Protestantse komponis, J.S. Bach, se Prelude in C Majeur  is een van die allerbekendste stukke musiek wat ooit gekomponeer is. 

Dit bly ‘n ironie dat hierdie stuk deur Gounod oorgeneem is en in die net so beroemde Ave Maria oorgekomponeer is.Vandag is dit een van die bekendste gewyde liedere in die Rooms-Katolieke tradisie.

Die Prelude is die allerbeste voorbeeld van eenvoud. ‘n Paar note op ‘n keer, in ‘n golwende beweging van perfekte musikaliteit. Dit voer 'n mens weg, in steeds intenser, sterker emosie, totdat dit, aan die einde, in volmaakte afronding, eindig in totale harmonie.

Die invloed van hierdie lied was enorm gewees. Selfs, ja werklik, in die nie-klassieke en moderne sangkringe. Lady Gaga, beweer iemand, het ‘n youtube opname van hierdie stuk al 13 keer gekyk. Maar as ‘n mens dit nie van haar wil glo nie, is die heel onderste video van ‘n bekende jazz sanger se opname van albei – die prelude en Ave Maria – ‘n bewys van die tydloosheid en die populariteit van Bach se musiek. Byna 6 miljoen mense het al die video van Bobby McFerry op youtube gesien.

Dit is nie verniet, besef ek elke keer, dat hierdie melodie veral as huwelikslied in die Katolieke tradisie gesing word nie. 

Die stuk was nie 'n gelukkie nie. Bach se genialiteit kom in baie ander werke voor, onder andere, ook in sy Matteus-Passie na vore, om nie van sy Mis in B Mineur te praat nie.

Hoe sou ons dan ooit die lydenstyd kan vier sonder sy O Hoof bedek met wonde? Hoe arm sou Spiritualiteit sonder sy musiek gewees het.

  

By die dood van 'n diktator

Die geskiedenis van Ghadaffi word in 'n  koerantberig in Trouw van vandag saamgevat as 'n "gruwelike skrikbewind" en as 'n "helse tyd" met "ongekende wreedheid".

Vandaar seker die oorweldigende openbare reaksie. Maar 'n mens kan nie anders as om ongemaklik te voel oor al die vreugdevure wat so hoog brand nie en die uitbundige vorme van blydskap nie. Laat 'n mens vryheid vier. Laat 'n mens die verbygaan van tye van vervolging uitbundig toejuig. Maar dit bly verskriklik wanneer iemand sterf. Selfs erger nog as dit in 'n boendoe-tipe geweldsituasie gebeur.

Ek staan vandag in 'n plaaslike boeke-winkel wat goeie boeke verkoop. Dit is 'n sekere soort mens wat jy daar raakloop. 'n Mens verwag daarom ook 'n sekere soort "opgevoedheid" van hulle. 'n Man en 'n vrou staan en gesels by die koerant-rak waar ek my plaaslike nuusblad gaan haal. Die man wys met sy vinger na die voorbladberig oor Ghadaffi se dood en sê: "Hy is heeltemal te gou dood vir alles wat hy aangevang het. Hulle moes hom baie stadiger laat sterf het."

Oor die res van die harde, siniese en ongevoelige gesprek tussen die twee sal ek liewer nie veel skryf nie. Ek het miskien meer ongemaklik oor hulle gesprek gevoel as oor Ghadaffi se dood.

Dit was die Franse president, Sarkoczy, wat my ongemaklikheid die beste verwoord het en vir my die meer menslike, dieper perspektief op die tragedie van 'n tiran se einde verwoord het.  In sy reaksie het hy, met 'n sober uitdrukking op sy gesig, gesê dat geen mens ooit bly kan wees oor 'n ander een se dood nie, wat hy of sy ook al gedoen het. Dit kwel 'n mens, besef ek saam met hom, dat iemand se lewe met soveel geweld deurdrenk kan wees en in soveel geweld kan eindig. Wat kan mense tog met hul lewens aanvang.

Die dood van 'n mens, enige een, ook die mees geharde diktator, laat 'n mens huiwer.

Maar hier is 'n insiggewende berig in watter soort diktator Ghadaffi werklik was. Dit is nie goeie leesstof nie. Die greep van die bose op die mens is eintlik onvoorstelbaar:

Het Libische volk leed vier decennia onder een gruwelijk schrikbewind. Met Kaddafi's dood is die helse tijd definitief voorbij.

Eind september, een stukje woestijn in Libië. In een veld bezaaid met cactussen vinden Libiërs vlak onder de oppervlakte stukjes schedel, kleding en botten met touw eromheen. Echt gegraven hebben ze nog niet, maar dat ze een massagraf hebben gevonden staat buiten kijf.

Massamoord politieke gevangenen
En wie erin liggen, weten ze ook al: de ongeveer twaalfhonderd gevangenen die in 1996 door het regime van Moammar Kaddafi zijn vermoord in de beruchte Aboe Salim-gevangenis in de Libische hoofdstad Tripoli.

Wat zich daar afspeelde, vormt een van de gruwelijkste dieptepunten van het ruim veertigjarige bewind van Kaddafi, waar gisteren definitief een einde aan kwam met diens dood. Dat was niet onmiddellijk duidelijk: hoe erg het precies was, druppelde tergend langzaam naar buiten. Details over de massamoord op meest politieke gevangenen, vooral islamisten uit het oosten van Libië, bleven lang verborgen - overlevenden en andere getuigen durfden niet over de zaak te spreken.

Ooggetuigeverslag uit de gevangenis
Pas in 2006 legde de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch een eerste ooggetuigeverslag vast, van een ex-gevangene die inmiddels naar de Verenigde Staten was uitgeweken. Deze Hoessein al-Sjafai, die destijds in de keuken van de gevangenis werkte, vertelde hoe de gevangenen in opstand waren gekomen. Ze overmeesterden een aantal bewakers (een werd gedood) en ontsnapten uit hun cellen. Vervolgens eisten ze familiebezoek, betere leefomstandigheden, en in veel gevallen heel simpel: een proces.

Dat was niet wat ze kregen. Na onderhandelingen en toezeggingen van de gevangenisdirectie en twee inderhaast gearriveerde topfunctionarissen, keerden de gevangenen terug naar hun cellen. Een van die twee functionarissen was volgens Sjafai overigens Abdoellah Sanoessi - de man die eerder dit jaar, samen met Kadafi, door het Internationaal Strafhof werd aangeklaagd.

Doodgeschoten vanaf de daken
De volgende ochtend, op 29 juni 1996, werden honderden gevangenen bij het ochtendgloren bijeen gedreven in de buitenruimte van de gevangenis. Een paar uur later begon het schieten vanaf de omliggende daken: tussen 11 uur en 13.35 uur komen honderden mensen om.

Het totaal aantal slachtoffers lag volgens Sjafai rond de twaalfhonderd. Hij komt tot dat getal door het aantal maaltijden te vergelijken dat hij voor en na de schietpartij moest klaarmaken voor de gevangenen.

Volgens een ander rapport over de gebeurtenissen, van een Libische oppositiepartij in ballingschap, werden de lijken van de omgekomen gevangenen in koelwagens van een vlees- en visbedrijf weggevoerd. Familieleden tastten jaren in het duister over het lot van hun geliefden. Pas in 2004 gaf Kaddafi toe dat er in Aboe Salim doden zijn gevallen.

Openbare executies
Zo kwamen er de afgelopen maanden meer flarden naar buiten van de terreur die Moammar Kaddafi sinds 1969 over zijn land uitstortte. De onvermoeibare onderzoeker Peter Bouckaert van Human Rights Watch vond onder meer complete tv-opnames van openbare executies, die vooral begin jaren tachtig plaatsvonden. In die periode was de Libische leider het actiefst in het vervolgen van 'loslopende straathonden', de term die hij muntte voor dissidenten in binnen- en buitenland.

Op een filmpje dat Bouckaert vond, is Sadik Hamid Sjwehdi te zien, een 30-jarige Libiër die in het basketbalstadion van Benghazi terechtstaat voor een volkstribunaal. Op de tribunes volgen duizenden mensen het 'proces', onder wie grote groepen kinderen die wat beschroomd meejuichen. Zij worden opgejut door een vrouw in groene legerkleding.

Afwijkend gedrag werd niet geaccepteerd
Het proces duurt niet lang - namelijk één zitting. Sjwehdi, op de beelden zichtbaar doodsbang en in tranen, bekent dat hij in Amerika heeft gestudeerd en dat hij zich heeft aangesloten bij de 'straathonden'. Enkele maanden eerder is er een vergeefse couppoging geweest, een aanval op Kaddafi's hoofdkwartier Bab al-Azizya in Tripoli, waarbij hij betrokken zou zijn. Na afloop van zijn getuigenis krijgt hij direct het vonnis te horen: de doodstraf.

Sjwehdi wordt opgehangen in het stadion, met op de achtergrond het scorebord. De vrouw in het groene uniform bespoedigt zijn dood door aan zijn benen te gaan hangen. Veel Libiërs die de executie destijds op tv zagen, staan de beelden nog altijd helder op het netvlies.

Hetzelfde lot, hoewel niet altijd live uitgezonden zoals in het geval van Sjwehdi, trof talloze andere Libiërs. Alleen al vanwege de mislukte coup in Tripoli werden twaalf mensen in hun geboorteplaatsen openbaar terechtgesteld. Daarnaast verdwenen vele duizenden mensen in de gevangenis om gefolterd te worden. Afwijkend gedrag of afwijkende ideeën werden niet geaccepteerd.

Begin opstand
En dan waren er ook nog de tientallen dissidenten in het buitenland die hun leven niet zeker waren. Een van hen was de vader van de schrijver Hisham Matar, een politieke dissident. De familie ontvluchtte Libië in 1979 en vestigde zich in Caïro. Elf jaar kwamen Egyptische veiligheidsagenten Hishams vader halen. Ze zetten hem op een vliegtuig naar Libië - Hisham Matar heeft nooit gehoord wat zijn verdwenen vader is overkomen.

Zo hield Kaddafi de Libische samenleving decennia lang in een verlammende greep van terreur. Uiteindelijk doet zijn moordpartij in de Aboe Salim-gevangenis hem toch (indirect) de das om. Op 15 februari van dit jaar wordt in Benghazi Fathi Terbil gearresteerd, de advocaat van nabestaanden van de omgekomen gevangenen in Aboe Salim. Honderden mensen gaan de straat op om tegen zijn detentie te protesteren, maar de politie slaat de demonstratie hard neer.

Het is het begin van de Libische opstand.

Terreur over de grenzen

Moammar Kaddafi voerde tijdens zijn bewind (1969-2011) niet alleen een strijd tegen zijn eigen bevolking, hij zocht ook de confrontatie met de Verenigde Staten. Of andersom: vooral vanaf het aantreden van president Ronald Reagan speuren de Amerikanen naar een reden om Kaddafi - omgedoopt tot 'dolle hond' van het Midden-Oosten - aan te pakken.

Die reden vinden ze in 1986. De Amerikanen bombarderen dan de Libische hoofdstad Tripoli en de tweede stad Benghazi. Een deel van Kaddafi's hoofdkwartier in Tripoli wordt daarbij platgegooid, maar de Libische leider is elders.

De bombardementen zijn een reactie op een bomaanslag in een Duitse discotheek, waarbij veel Amerikaanse soldaten omkomen. Die aanslag wordt door de Amerikanen toegeschreven aan Libische agenten, hoewel daar twijfel over bestaat.

Hetzelfde geldt voor Libische betrokkenheid bij de bomaanslag boven Lockerbie, waarbij in 1988 een Amerikaans passagiersvliegtuig naar beneden wordt gehaald. Er wordt een Libiër uitgeleverd en veroordeeld, maar die komt vrij voordat zijn proces overgedaan moet worden vanwege twijfels aan de deugdelijkheid van het bewijs.

Die kerk sonder balle raak te liefies....

Hier is 'n (reguit) jongmens-perspektief (!) vanuit Nederland op die kerk wat bedenkingswaardig is. Dit het in vanoggend se Trouw verskyn:

Voor een echte vent is er niks meer te halen in de kerk, want die is 'eerder een grijze-mutsenclub dan een plaats waar de wereld op zijn kop wordt gezet'. Dat schrijft theologiestudent Jan Bart Alblas in het tijdschrift Woord & Dienst van de Protestantse Kerk in Nederland. "De kerk is overgefeminiseerd", stelt hij in een opvallend opinieartikel.

Alblas heeft een punt, maar laat die vrouwen en mannen er alsjeblieft buiten. Emotie, zorg en bloemen 'vrouwelijk' noemen en moed 'mannelijk', voert ons terug naar de tijd waarin de verschillen tussen man en vrouw te veel werden benadrukt. Alsof een vrouw niet moedig en een man niet emotioneel zou kunnen zijn. De term 'grijze mutsen' voor oudere vrouwen is ook beledigend, en daarom verkeerd.

En toch: zijn uitroep dat de kerk 'ballen mist' is, afgezien van de woordkeus, soms gewoon waar. Deze jonge, opstandige theoloog wijst terecht op het gevaar dat kerken te lief worden, alsof ze op een roze wolk van naastenliefde boven de wereld drijven. Het christendom stelt naastenliefde centraal, zeker, maar het biedt ook een radicaal ideaal en ondergraaft daarmee de bestaande wereld. Dat is de uitdagende, strijdbare kant van het christendom, die de kerken meer mogen koesteren.

Christendom is niet alleen lief doen voor elkaar en voor de mensen in Afrika; christendom is ook een harde confrontatie met de schaduwzijden in jezelf en in de wereld. Kijk naar wat er verkeerd is, besef dat en doe daar wat mee: dat is het christelijk geloof ook.

Noem het de stevige kant van een kerk: ze kan mensen wakker schudden uit hun routine, bevrijden uit hun dagelijkse tredmolen, en hen helpen om een draai te geven aan hun leven. Die kant van zichzelf mogen kerken best laten zien.

Kerkdiensten kunnen mensen daarbij helpen doordat ze zo radicaal afwijkend zijn, met hun liturgie, hun eeuwenoude rituelen, met alles kortom wat ze zo anders maakt dan het leven buiten op straat, het leven door de week.

Ook naar buiten toe mogen de kerken hun gezicht wel met wat meer zelfbewustzijn tonen. In de afgelopen decennia leken ze verdoofd toe te kijken hoe ze leden verloren. Van de weeromstuit spraken ze zo bedeesd dat niemand de kerken nog hoorde. De kerken die nu, na de jaren van ontkerkelijking, over zijn, zijn weliswaar veel kleiner dan voorheen, maar ze zijn springlevend. Zij mogen de wereld tonen dat ze er zijn, met hun moed, hun inzet, hun verzet als het moet. Er is meer dan alleen lievigheid.

Vrolikheid in tye van oorlog. Oor tant Alie se dagboek (3)

Wanneer tant Alie van Transvaal op Nuwejaarsdag 1901 haar angs en onsekerheid in haar oggendgebed oorkom en uiteindelik geborgenheid in die Vaderskoot ervaar, voeg sy ‘n boeiende tweede ervaring by.

Sy vertel dat sy na haar gebed op die werf uitgaan om “soos altyd”  haar troos in die natuur te soek. Troos kom dus op vele manier na haar – deur haar gebedslewe, maar ook op ‘n eenvoudige manier deur haar liefde vir die natuur.

Dit is asof haar oggendgebed en haar Godsvertroue dieper diemensies kry. Sy wil met haar taal die rykheid van die natuur en die volheid van haar ervaring uitdruk: Sy kry troos as sy na die groen aarde kyk, soos die plaas veral in Januarie lyk wanneer dit in groen getooi is. Die voëls is vrolik. Die beeste is vet en blink en die skape huppel.

So praat ‘n plaasvrou. Dit is blye taal – wat opval, veral omdat dit in ‘n tyd van oorlog gepraat word.

Sy skryf: “alles is pragtig”, met ‘n sentimentele  toevoeging: “oral pryk die doudruppels.” Dit taal is intens: “alles” en “oral” sien sy dinge raak. Haar ervaring is ryk en vol.

En dan, in ‘n eerste kort opmerking oor haar ervaring in die natuur wys sy weer eens haar spirituele instelling: “dit vertel van Gods wonderwerke.”

Sy is nog nie klaar met die plaastoneel op die Nuwejaarsoggend nie. Sy keer terug na die natuur: “Al die bome is belaai met vrugte, groen en ryp.” “Al” en “belaai” verraai weer die intensiteit van haar ervaring.

“Hoe aangenaam na ‘n warm nag is die verkwikkende môre en die genot van die skone natuur nie!”

Sy ervaar hierdie tydjie waarin sy “so na alles kyk” as inspirasie: “Dit was vir my of al die dinge my ‘n gelukkige Nuwe Jaar toewens en of dit my opbeur.”

Uiteindelik sluit sy die kort paragraaf oor haar tydjie buite in die natuur af met ‘n dieper opmerking. “Geen wonder” dat sy opgebeur is nie, “want alles praat van Gods liefde vir die mens en van Sy troue sorg.”

Ook hier slaan haar spiritualiteit van voorsienigheid deur, maar binne die raamwerk van die liefde.

En ook hier is daar weer ‘n gesangvers: “Hoe snood ondankbaar moet hy wees, wat die hart nie vrolik tot hom hef.” Vrolikheid in tye van oorlog.

Gereformeerder kan dit nie….

In die skoot van die Vader. Oor gebed en tant Alie se dagboek (2)

In hierdie dae bedink ek gebed as spirituele praktyk. Miskien was dit 'n verdere rede waarom ek geboeid was oor die twee bladsye in Tant Alie van Transvaal se dagboek waaroor ek gister geskryf het. 

Tant Alie se dagboek het ‘n allermooiste deel oor haar donker gevoelens as sy op Nuwejaarsdag 1901 opstaan en te midde van die verslegtende situasie in die oorlog angstig nadink oor wat die toekoms vir haar en haar gesin inhou. In gister se blog het ek so bietjie geskryf oor die rol wat haar ma se woorde oor die Nuwejaar in haar lewe bly speel het en op die spesifieke Nuwejaar in 1901 so helder by haar teruggekom het.

Hoe besweer tant Alie haar onsekerheid oor die toekoms? Sy onthou die wysheid van haar ma, met die raad om steeds weer na God op te kyk, maar ook dankbaar te wees.

Maar in haar boek is die manier waarop sy hierdie wysheid haar eie gemaak het, opvallend. Dit is nie net sentimentele herinneringe aan moeder se mooi woorde nie. Sy approprieer – wat ma geleer het, is deel en werklikheid in haar geestelike oefening.

Haar skrywery oor moederswysheid is in ‘n diep geestelike konteks ingebed. Wat haar ma haar vertel het, bring haar om haar op die Nuwejaarsoggend tot God te wend. Sy vertel van hierdie innerlike onsekerhede oor die toekoms in terme van haar stiltetyd wat sy soggens hou en wat sy ook op ‘n spesiale manier op die Nuwejaarsdag doen. Sy begin die Nuwejaar biddend. Sy skryf dat sy “lank op haar knieë gebly het.” In die stil oggend, in haar huis, met haar man duisende kilometers afgevoer na ‘n interneringskamp, in ‘n al slegter wordende oorlogsituasie, is hierdie vrou besig met een van die mees kenmerkende aspekte van haar Gereformeerde spiritualiteit: dit is haar stiltetyd, en haar stiltetyd bring sy op haar knieë deur. Op die manier besweer sy die angs wat in haar woed en op die manier werk haar ma se spiritualiteit ook in haar lewe voort.

Hoe kan ons woorde en dade van geslag tot geslag vrug dra…  

“Lank” het sy haar oggendgebed so deurgebring, skryf sy, “want ek het krag nodig gehad.” Die besef van innerlike swakheid word gepaar met ‘n intense verlange na die Bron van krag. Dan volg: “en die krag kon ek van God alleen ontvang.” Wat haar ma lank terug met haar gedeel het, om naamlik steeds by God te bly, is by haar ‘n werklikheid, veral wanneer haar vastighede verkrummel.

Die krag kom moeisaam, soos dit uit haar eerlike vertelling bly. Sy dink in hierdie môre-gebed diep na oor die verborge dinge van die toekoms wat op haar en haar gesin wag. Daar is, weet sy, nie ‘n maklike pad nie. Op al haar vrae en angste, skryf sy bietjie desperaat, kan geen mens, “geen wysgeer of doktor in die godgeleerdheid… of koning” antwoorde gee nie.

Dit is nie dat sy vertwyfeld is nie. God sal wel die verborge dinge mettertyd bekend maak “aan die wat hom vrees”. Tot dan, egter, hou sy vas aan Psalm 23, wat sy so aanhaal: “Is dit nie geskryf: ‘Al gaan ek ook in ‘n dal van doodskaduwee, ek sal geen onheil vrees nie, want U is met my; U stok en staf vertroos my.” Haar stiltetyd word dus gevul met Bybelse inhoude: uiteindelik is dit troos wat na haar kan toe kom, beput uit die ryke bron van die Bybel.

En dan skryf sy, in ‘n kontemplatiewe oomblik, wanneer sy die troos gevind het, hierdie paragraaf: “God sou my in die toekoms nie begeef nie.”

Dit is haar Nuwejaars-wete. Godsvertroue.

En tog loop alles weer nie so eenvoudig nie. Dit is nie asof ‘n kits-antwoord bereik is toe sy vashou aan God se teenwoordigheid op haar geestelike reis in die toekoms nie. Terwyl sy so pas haar vertroue hieroor vashou, “verlang” sy dadelik en summier weer. Die houvas van die onsekerhede op haar gemoed is sterk: “Ag, kon ek maar die gordyn van die toekoms ‘n bietjie opsy trek, daar waar God kan insien, om te weet!” Onmiddellik is daar weer ‘n proses van worsteling aan die gang. Alles is nie sommer maklik nie.

Weer kom daar ‘n stukkie wysheid uit haar binneste na vore. En weer herken ‘n mens die verligting wanneer sy skryf: “Dan kom dit weer by my: Ek sal mos die jaar baie langsaam deurleef; en elke dag sal net een dag wees en vir elke dag sal daar nuwe genade wees.”

Op die manier mediteer sy weer en weer op die Nuwejaarsdag van 1901 oor die rol van haar geloof in haar tyd van worsteling. Sy is bewus daarvan dat die lewensreis nie vooraf deurgrond kan word nie. Die pilgrim reis in die donkerte voort. Sy weet ook van ‘n ander spirituele waarheid. Elke tree in die pad moet geduldig, langsaam deurleef word. Een dag op ‘n keer. Hier gaan dit om geduld, maar dan spesifiek in die vorm van volharding. Die geestelike reis gaan om vasbyt en aanhou, tree vir tree. Hupomene, ‘n sleutel-motief in die Bybel.

Maar aan die einde van hierdie sinne oor die pelgrimsreis as stadige, volhardende proses is daar dan die dieper moment as sy die geestelike reis knoop aan die genade: elke tree wat die pelgrim elke dag loop bring hom of haar opnuut in God se genade in. “Vir elke dag sal daar nuwe genade wees.”

Nadat tant Alie gepraat het van die nuwe genade wat elke dag die pelgrim toeval, en nadat sy oratief van haar verlange na God en na die goddelike krag uitgespel het, kom daar die kontemplatiewe moment. In een sin skryf sy:

“En toe lê ek my in die skoot van die Vader neer, met alles wat my nog sou tref.”

Dit is die oomblik van intimiteit, van nabyheid aan die Vader: om ‘n mens neer te lê in die Vaderskoot. Dit is die geloofsoorgawe, die vaste vertroue.

Ook die nawerking bly nie uit nie. Want as haar gebed verby is, staan sy op met ‘n gesangvers:

“Lei my deur die donker toekoms,

Waar ek vrees ‘n stap te doen.”

Om op te staan versinnebeeld die krag wat sy gevind het. Singend, met ‘n bang hart, maar geborge in die Vaderskoot, stap sy 1901 in. Maar daar is, ten slotte, nog een aspek wat in Tant Alie se Nuwejaarservaring van 1901 aandag verdien. Môre meer. 

Hierdie twee bladsye uit Tant Alie se dagboek is wonderlike preekstof vir 'n Nuwejaarpreek, maar is ook waardevol om te begryp hoe belangrik gebed as spirituele praktyk is. Tant Alie, immers, probeer nie met God allerhande kontrakte afsluit waarin sy vra om wonderbaarlike uitkomste en gebedsverhoring nie. Haar gebed brand van verlange en blink uit in Godsvertroue. Wat uiteindelik vir haar tel, is dat sy met volle vertroue in God se voorsienige trou op daardie donker Nuwejaarsoggend tot rus kom. 

Nuwejaar in 'n tyd van oorlog. Oor gebed en tant Alie se dagboek (1)

Dit is boeiend om te sien hoedat ‘n mens se blootstelling aan spirituele praktyke ‘n mens se bewussyn vorm en vir ‘n mens nuwe dinge op ‘ n vars manier laat raaksien.

Ek besef dit elke keer weer en ook in hierdie dae nadat ek meer gelees en geskryf het oor die manier waarop ‘n mens jou gewete ondersoek.

Ek dink byvoorbeeld in die afgelope dae soms weer terug aan die klomp vrae uit ‘n spiritualiteitstradisie waarmee ‘n mens jou gewete kan toets en self-ondersoek doen (sien die vorige twee blogs). Wat my ook by die vrae opgeval het, is die verantwoordelikheid van ouers teenoor hulle kinders in hul geloofslewe: gedurig moet ‘n mens jouself afvra of ‘n mens in jou gesin die dieper waardes aanleer wat ook vir jou kinders, die dag as jy nie meer daar is nie, kan bybly.

Dit is iets wat vele ouers besef en ook vir hul kinders begeer. Daarom sal hulle vir hul kinders ryke geestelike insigte wil laat ervaar. Immers, ‘n mens weet, belangriker as alle dinge is dat jou kinders in alle tye die innerlike krag en die geestelike erfgoed het wat by ‘n mens bly.

Noudat ek weer tuis is, is ek in my leestyd terug by tant Alie Badenhorst se beroemde dagboek oor die Boere-oorlog. Soos die oorlog vorder en haar ervaringe intenser word, ontwikkel sy as mens ook meer diepte. Ek beleef die boek al hoe beter.

Sy begin hoofstuk 19 van haar boek met die opskrif: “Ons gaan ‘n nuwe tydperk in.” Dit is duidelik dat haar situasie na vyftien maande van oorlog besig is om te versleg. Daar is ‘n keerpunt in die boek en dinge begin steeds weer slegter lyk.

Ek is geboei deur die eerste twee bladsye van die hoofstuk waarin sy vertel hoedat sy die koms van die Nuwejaar belewe.

Sy vertel hoedat sy op Nuwejaarsdag 1901 op die plaas wakker word. Eenvoudig skryf sy: “Dit is oggend, en stil in die woning.”

Die gedeelte is deurspek met ‘n intense bewussyn van die nuwe jaar en die nuwe fase wat sy binnegaan. Sy is onmiddellik as sy wakker word bewus daarvan dat dit die nuwe jaar is. Sy is duidelik ingestel om dieper daaroor na te dink. Dit is vir haar ‘n tyd van stil-word, ‘n belangrike dag, ‘n dag om te bepeins en te bedink. Dit is oomblikke van mymering oor draaipunt-tye in ‘n mens se lewe.

Dit is egter ‘n tyd met ‘n duidelike geestelike karakter. Op die stil oggend dink sy heel eerste aan woorde van haar ma aan hulle as gesin en wat al vele kere by haar opgekom het, maar ook op die dag spesiaal in haar gemoed woon.

Die ma, skryf tant Alie, het altyd vir hulle as kinders op Nuwejaarsdag gesê: “Dink tog daaraan dat ‘n nuwe jaar aangebreek het en dat jy dit nie ligsinnig ingaan nie; want in ‘n jaar kan soveel gebeur. Jy kan miskien in hierdie jaar sterf.”

Die woorde het diep indruk op tant Alie gemaak. Diepsinnig – so moet ‘n mens oor die Nuwejaar nadink.

Duidelik was die ma iemand wat haar kinders met hierdie maan-woorde eerbied vir die lewe wou tuisbring. (leke spiritualiteit, sal Waaijman dit noem). En saam daarmee kom die eeu-oue raad van mementi mori: hou steeds jou dood in gedagte. “Jy kan miskien in hierdie jaar sterf.” As jy jou sterflikheid onthou, maak dit nogal ‘n verskil aan jou lewe. (Ek sien Steve Jobs het ook die mementi mori beklemtoon). Daarmee kan jy al ‘n hele transformasie ondergaan. As ‘n mens alles vanuit jou sterflikheid bedink, kry die lewe dadelik ander sin.

Maar Tant Alie se ma dink dieper as blote menslike wysheid oor die verganklikheid van alle dinge en voeg dan ‘n spirituele perspektief by: “Vra God om ‘n nuwe hart by die nuwe jaar; dink daaraan dat dit ‘n gewigtige dag is. Jy moet God dank vir wat verby is, en Sy leiding afsmeek.” Nuwejaar is die tyd vir gedagtes oor God: afhanklikheid van God – twee keer uitgespel: vra God ‘n nuwe hart en smeek God se leiding af. Maar dan is daar ook dankbaarheid wat belangrik is: steeds weer is dit die tye om met ‘n warm hart terug te dink aan goddelike gawe’s. Die tyd van mymering, van bewussyn oor eie verganklikheid, is ook ‘n tyd van nadenke oor God.

Terwyl ek die woorde lees, begryp ek meer as tevore waarom die Oujaarsdiens  so ‘n spesiale geestelike moment in ons spiritualiteitstradisie is. Vir vele mense is dit inderdaad ‘n “gewigtige” dag waarin ‘n mens jou sterflikheid te midde van die voortsnellende tyd beleef en soek om vernuwing in die verhouding met God. Tesame daarmee kom dankbaarheid oor geskenkte jare, maar ook afhanklikheid vir die tyd wat nog geleef moet word.

Tant Alie op Nuwejaarsdag is hierna, in haar eie woorde, die mediterende vrou wat hierdie vrae vra: “O jaar, wat bring jy vir my? Moontlik sterf ek vanjaar? Sal ek weggevoer word? Sal ek my kinders moet afstaan? Sal ek tyding van my Frikkie kry? Sal hy ook miskien my ontneem word? Hoe sal dit in hierdie jaar tog met ons kommando’s gaan? Sal almal gevange geneem word? Of gedood? Sal ons in hierdie jaar vrede behaal?”

‘n Mens sien in hierdie donker kwel-gedagtes die swart skaduwee van die oorlog oor ‘n vrou, alleen op haar plaas, in ‘n tyd van oorgange, hang. Dit is ‘n akute situasie: lewens word bedreig. Dinge is op hul uiterste. Sy skryf dus: “Nooit het ek die woorde van my moeder so gevoel as daardie môre nie; dit was my bang om die hart.”

Hier praat iemand wat diep nadink, wat oor die verborge dinge mymer.

En dan, terwyl sy nadink oor die voortsnellende tyd, is dit tyd vir haar môre-gebed, soos sy dit noem. Hieroor môre meer.

Die paradys

Die paradys was in die antieke een van die belangrikste godsdienstige beelde wanneer mense oor hul wêreld nagedink het. Iewers kan dit tog nie dit wees waaroor alles gaan nie. 


En deur die eeue is daar altyd geredeneeer dat daar 'n alternatief is op alles wat 'n mens elke dag aan hierdie aardse bestaan beleef. Iets anders moet tog vir die mens beskore wees. Mens-wees kan tog nie bestaan uit die onvrede, wrewel, onenigheid en verskille tussen mense nie. 


Altyd deur het mense dus van die paradys gepraat - die vrederyk waarin mense 'n alternatiewe bestaan kan herken. Iets wat hulle inspireer om verby die kwaad te kyk en om die goeie te begeer. 


Hierdie paradys verteenwoordig 'n idilliese bestaan wat nie maklik deur mense self bewerk kan word nie. Hulle word deur die simbole van vrede, van harmonie, van goedheid en van geluk wat so nou met die paradys-motief verbind is, geïnspireer.

In die Nuwe Testament is vrede 'n kern-motief. Dink maar aan die kerstyd, wat binnekort ook by ons op hande is. Dit is by uitstek die vredestyd wat met die koms van die evangelie saamhang. 

Openbaring 22:1-2 bevat een van die min verwysings in die Nuwe Testament na die paradys. Dit is nie verniet dat hierdie verwysing voorkom in die laaste hoofstuk van die laaste boek in die Bybel nie. Saam met die eerste boek van die Bybel en sy openingsbeskrywing van die paradys, trek die twee verwysings ‘n ring om die Bybel. Die paradys as die tuin, die woonplek van God onder die mense omring die boodskap van die Bybel. 

Die kerk het die Bybel gelees as 'n boek wat uitloop op God se groot vredesryk, die paradys. 

Die paradys-motief is deel van ‘n ryk gedeelte in Openbaring met gelaaide simbole. Dit pas byvoorbeeld goed by die voorafgaande vertelling oor die nuwe stad Jerusalem wat aan gelowiges geskenk sal word en wat ook die bruid van die Lam is. Jerusalem is die tempelstad waar God gewoon het. As tempelstad was dit by uitstek ‘n simbool en teken van God se liefde vir die volk.

Die paradys is die plek waar mense in harmonie met God en met mekaar leef. Dit is die plek van volledige transformasie van die aardse bestaan tot 'n vredesryk. 



Dit is nie die enigste spesiale, positiewe beeld van God en die gelowiges in die laaste hoofstukke van Openbaring nie. Wanneer die kerk as die bruid van die Lam geteken word, wys dit ook op ‘n intieme, noue verhouding tussen gelowiges en Christus.  In Bybelse konteks is die simbool van die bruid ‘n teken van hoe spesiaal die taal is waarmee mense se godsdiens uitgebeeld word.  

Maar daar is ook ander beelde: Wanneer ‘n mens Openbaring 22:1-3 lees, is die konkrete beelde daarin opvallend. Dit gaan oor suiwer water en oor ‘n boom met oordadige vrugte. Dit is weer eens simbole wat sterk positiewe betekenis het. Water en vrugte in ‘n droë Naby-Oosterse sou vir lesers van Openbaring spesiale gevoelens wakker maak:

“En hy het my getoon ‘n suiwer rivier van die water van die lewe, helder soos kristal, wat uitstroom uit die troon van God en van die Lam. In die middel van sy straat en weerskante van die rivier was die boom van die lewe wat twaalf maal vrugte dra en elke maand sy vrugte gee, en die blare van die boom is tot genesing van die nasies.”

Die gedeelte word dus met tuin-taal gevul. Dit vertel van die tyd wanneer die Nuwe Jerusalem sal kom en hoe die nuwe plek van God sal lyk. Dit roep by mens dieselfde gevoelens as Psalm 23 op. Maar dit herinner die lesers veral aan die eerste hoofstukke van die Bybel met sy idilliese voorstelling van die paradys. Dit herinner ook aan die tuin waarin die graf was en waar Jesus op die opstandingsoggend gewandel het.

Drie verse in Openbaring 21 bevat die sleutel tot die verstaan van die gedeelte: In die stad is die woonplek van God by die mense. God sal by hulle wees as hulle God (vers 3). God is die lig van die stad – daarom is daar geen son en maan nie. Die Lam is die lamp van die stad (vers 22-3). Die nasies sal in die stad se lig lewe.

‘n Intiemer beeld kan nouliks geteken word: mense sal lewe uit die lig van hul verhouding met God.

Terwyl daar reeds al in die hede ‘n noue verhouding tussen gelowiges en God is, wag daar selfs ‘n  nog nouer verhouding van God met gelowiges in die Nuwe Jerusalem. Die Nuwe Jerusalem word in Openbaring 22:1-2 as die paradys uitgebeeld. Duidelik blyk dit daaruit dat die boom van die lewe wat in die eerste paradys was, ook in die nuwe paradys sal wees. Uit die troon van God in hierdie nuwe Jerusalem en paradys stroom daar water. Dit herinner aan Genesis 2:10: “Daar het ‘n rivier in Eden ontspring om die tuin nat te maak, en van daar af het dit verdeel en vier riviere geword.” Maar dit herinner ook aan die visioen van Esegiël 47 waarin water in ‘n diep stroom uit die heiligdom van die tempel vloei. Die water laat alles lewe. Langs die rivier is daar vrugtebome waarvan die blare nooit verlep nie en waarvan die vrugte nooit opraak nie. Die vrugte is om te eet en die blare om genesing te bring (12).

Drie dinge is hier belangrik: die eerste is dat die verse beklemtoon dat die intieme verhouding met God nou reeds, maar ook tot in die verre toekoms sal bestaan. Uit die troon, vanuit die teenwoordigheid van God, vloei die waters, die lewenskrag wat mense herstel en laat vrug dra. En terwyl Openbaring as boek vertel van vervolging en swaarkry, wil dit terselfdertyd iets dieper sê. Wat ook al ‘n mens se situasie, uiteindelik is God se nabyheid aan die mens spesiaal en duidelik. Niemand of niks sal ‘n mens van hierdie liefdevolle nabyheid weghou nie.

Tweedens is daar ‘n noue verbintenis met Christus: In Esegiël 47 stroom die lewegewende waters uit die heiligdom. In Openbaring 22 stroom die waters ook uit die troon van die Lam. Reeds in Openbaring 5 is in ‘n intense uitbeelding vertel van die troon van die Lam. Die Lam is ‘n begrip wat intense ervaringe wakkermaak: aan die een kant is daar die Lam wat geslag is tot vergifnis van sonde (Openbaring 1:6), maar die Lam kontrasteer ook sterk met die gewelddadige, misleidende bedreiging van die Draak en sy twee diere-handlangers wat lewe tot niet maak.

Die lewe wat ‘n mens vind in die teenwoordigheid van God, wil Johannes uitbeeld, word deur dus Christus as die self-opofferende, liefdevolle Een bemiddel.

Derdens vloei die lewe veel verder as net die gelowiges. Dit boom van die lewe is tot genesing van die nasies. Hoewel God die bose en sy handlangers, die vyandige konings en volkere veroordeel, word die nasies uiteindelik ook die ontvangers van genesing. 

Die paradys is nie bloot die plek waar 'n paar gelowiges uiteindelik snoesig bymekaar gaan wees nie. Dit is baie meer: die is die plek waar alle nasies 'n tuiste sal vind en vrede sal smaak. 

Vir die lesers van Openbaring word hierdie heilswoord ‘n trooswoord. God wat die wêreld geskape het, sal dit nie tot niet laat gaan nie. Ook die volkere sal uiteindelik kan deel in God se nabye teenwoordigheid. God se paradys staan oop vir almal wat maar die sin van hulle bestaan in God vind. Dit is duidelik uitgespel in Openbaring 21:24: “Die nasies sal in die stad se lig lewe, en die konings van die aarde verleen luister daaraan.”

Johannes wil op ‘n mistieke manier die intieme, noue verhouding van God met die geloofsgemeenskap en met die wêreld beklemtoon. Hy neem bekende beelde uit die Ou Testament oor. Die paradys-motief van die Boom van die lewe en die vele vrugte wat dit sal dra word vir hom die boodskap van die verhouding met God. Dit is sy manier om die dieper boodskap te verkondig dat die mens se lewe uiteindelik in God sy diepste sin en vreugde vind.

Wanneer 'n mens voor God te kort skiet. Oor skuldbelydenis (2)

Ek het in die vorige blog oor skuldbelydenis geskryf. 'n Mens wat soek om sy of haar skuld te bely groei sterker in die geestelike reis deur te weet met watter bril hy of sy na sy of haar lewensweg kyk.

Wanneer ‘n mens jou skuld bely, kan ‘n mens dit sinvol doen aan die hand van sekere vrae vir jouself. Die vorige blog se vrae het gegaan oor alles wat in ‘n mens se verhouding met jou familie verkeerd kan loop.

In hierdie blog wil ek kyk na ‘n paar vrae wat ‘n mens kan gebruik om na te dink oor alles wat in ‘n mens se verhouding met God skeef kan loop. Eintlik moet ‘n mens by hierdie vrae begin. Voordat ‘n mens kan vra hoe ‘n mens teenoor jou familie opgetree het, wil ‘n mens jouself toets in jou verhouding tot God. 

Hier is ‘n paar sulke vrae:

• Hoe lyk my verhouding tot God?  Is dit ‘n liefdesverhouding? Het ek God met my hele hart, verstand en met al my kragte lief?
• Hoe leef, dink en praat ek oor God? Gee ek aan God die eer wat God toekom? Was ek oneerbiedig oor die dinge van God? Praat ek ligsinnig of neerhalend oor die dinge van God?
• Hoe versorg ek my verhouding met God? Bid ek? Vas ek om meer bewus te word van God se teenwoordigheid? Hou ek stiltetyd om naby aan God te wees?
• Hoe reageer ek teenoor God as die Skepper en Gewer van alle gawes? Is ek dankbaar teenoor God en wys ek my dankbaarheid?
• Hoe verset ek my teen dinge wat my verhouding met God skade aandoen? Is daar iets wat my van God skei?
• Watter getuienis lewer ek van my kindskap van God? Misbruik ek die naam van God om te vloek? Het ek opgekom vir die saak van die Here toe dit nodig was?
• Hoe getrou is ek in my lewe as kind van God? Het ek ‘n belofte in die naam van die Here verbreek?
• Hoe ernstig is ek om van die Here se teenwoordigheid bewus te bly? Maak ek ‘n spesiale poging om die Nagmaal te gebruik? Het ek Nagmaal op ‘n onwaardige manier gebruik?
• Soek ek God se wil vir my lewe deur in my lewe tye vir God in te ruim? Het ek die dag van die Here eerbiedig? Het ek die eredienste bygewoon?
• Bely ek my skuld?
• Soek ek om my geloof beter te verstaan sodat ek meer insig het in die karakter van God en in die geestelike tradisies wat God aan my geskenk het?
• Soek ek mense op wat geestelike mede-reisigers is om saam met my in ‘n lewegewende verhouding met God te staan?

Dit is nogal 'n kuns om die onkruid uit te kan skoffel. Oor sondebelydenis.

Wanneer ‘n mens die Onse Vader as model neem, moet ‘n mens erns maak met die gebed om sondevergifnis. Vele mense vra dus daagliks tereg om vergifnis vir wat hulle fout gedoen het.

Dat juis die soeke na vergifnis in die kort Onse Vader opgeneem is, is ‘n teken hoe belangrik dit is. Daar is niks so verlammend soos ‘n skuldgevoel waarmee mense opgesaal is. Om vergifnis daarvoor te ontvang kan besonder bevrydend wees. Om van God vergifnis te kan ontvang, verdiep geloof en verinnig die verhouding met God.

Die ander kant is net so waar. Dit is indrukwekkend om te sien hoe sondevergifnis kan inspireer. Daar is min dinge wat so edel is soos iemand wat onreg ervaar het, maar wat tog bereid is om daardie onreg oor te sien en die skuldige vry te skeld wanneer daardie skuld bely word. Daarom is belydenis van sonde en die ontvangs van vergifnis spesiaal. 

In die Katolieke tradisie word die belydenis van sonde as so belangrik beskou, dat dit as die bieg 'n sakrament geword het.

Juis omdat sondebelydenis lewensvernuwend kan werk,  moet ‘n mens noukeurig nadink oor wat fout gaan in ‘n mens se lewe om dit te kan bely. Deur skoon te maak, deur die groot en klein dinge uit ‘n mens se lewe te kry, word ‘n mens heel, meer volwasse en, uiteindelik ‘n gelukkiger mens.

Daarom is daar in die Spiritualiteitstradisie sekere riglyne wat deur die eeue deur baie mense ontwikkel is om ‘n mens by te staan oor die dinge waarvoor ‘n mens om vergifnis vra. Dit help ‘n mens om na te dink oor sonde.

Tereg besef mense dat sonde te doen het met die groot oortredinge. Die Tien Gebooie lei mense klokhelder hieroor: dit gaan om dinge soos lieg, steel en moor. Dit kan so ernstig wees dat dit in die Katolieke tradisie as doodsonde beskou is wat ten alle koste bely moet word.

Uiteraard moet ‘n mens om vergifnis vra vir die ergerlike, lewensvernietigende dade waarvoor ‘n mens verantwoordelik is. 

Maar in die proses moet 'n mens nie onderskat hoe 'n mens se lewe belas kan word deur ander vorme van sonde nie.

Uit die Bergrede blyk dit hoe deeglik Jesus nagedink het oor sonde. Selfs die ydele vloekwoord teenoor ander mense is vir Jesus ergerlik en onaanvaarbaar. Dit was juis die vernuwende in Jesus se bediening dat hy die onherkende, ongerekende vorme van sonde uitgewys het.

‘n Mens sondig op vele maniere deur sekere dinge te doen en te dink wat op die oog af nie juis opspraakwekkend of vernietigend lyk nie.

Juis daarom is die mistagoog, die geestelike vriend wat saam met ‘n mens ‘n geestelike reis aflê, iemand wat ‘n mens help om bewus te word van bedekte sonde wat kwaad doen en wat negatiewe dinge tot gevolg het. Die mistagogie wil daarom vir die mens help om op ‘n verantwoordelike manier self-ondersoek te doen sodat ‘n mens die dinge wat seermaak, kan bely voor God. Belydenis is immers die eerste stap na genesing en herstel.

In die Protestantse tradisie het hierdie self-ondersoek in kerklike verband sterk na vore gekom by die voorbereiding tot die gebruik van die nagmaal. Die formulier moedig mense dus aan om gereeld, veral voor die gebruik van die sakrament, hulle gewetens te ondersoek en die sonde in 'n mens se lewe dan te bely.

En dit is juis hier waar ‘n mens ‘n aanknopingspunt kry vir ‘n saak waaroor dieper nagedink moet word. Daar is naamlik ‘n groot behoefte om mense te ondersteun om op ‘n volwasse manier hul tekortkominge, gebreke en sondes te herken en te bely. Dit is in die mistagogie soms gedoen deur ‘n model te skep waaraan mense hul lewens kan meet.

Ek lees byvoorbeeld onlangs ‘n lys van sake waaroor ‘n mens jou gewete ondersoek om op 'n verantwoorde manier na te dink oor vernietigende kragte in 'n mens se lewe. ‘n Mens sou byvoorbeeld kon nadink oor negatiewe dinge in ‘n mens se verhouding tot God, tot ‘n mens se familie, tot die gemeenskap en tot jouself. Na aanleiding hiervan het ek die lys verwerk en aangepas. Dit sou ‘n hele eksperiment kon word om verder daaraan te werk in klein groepe. 

Die rigtinggewende vrae sou selfs by nagmaalsdienste afgedruk kon word om mense te help om die uitkringende en onherkende sondes in hul lewens te herken. Dit is nie 'n lys wat veroordeel nie of wat allerhande moralistiese kwessies wil uitsnuffel nie. Dit is vrae wat 'n mens biddende kan gebruik, op 'n mens se eie, om oor 'n mens se lewe bestek op te neem. Dit is bedoel juis om mense te help om gelukkiger te word. 

'n Mens se lewensakker is nogal groter as wat 'n mens altyd bewustelik bedink. Die onkruid is maar orals en kruip nogal goed weg. Om stil te raak met jouself voor God in die lig van hierdie vrae, kan aanvanklik ongemaklik raak. Dit is nie moeilike vrae nie. Maar sommige van hulle sal sommer met die eerste leesslag al so bietjie skaamte wakker maak. Dit is ook goed. Want dan gee 'n mens al die eerste skoffelslag om die onkruid uit te roei sodat die oes geil en goed op die lewensakker kan opskiet.

Ek het so bietjie daaroor nagedink en heel voorlopig my eie lys saamgestel oor die dinge waaroor ‘n mens jou gewete kan ondersoek wanneer dit aan om ‘n verhouding met God. ‘n Mens kan die gewetensondersoek ten opsigte van die familie, aan die hand van die volgende vrae kon doen:

·      Spoor ek deur my lewe, voorbeeld en gesprekke mense naby my aan om naby aan God te leef?

·      Soek my familie steeds weer om die gesindheid van Christus na te streef?

·      Is ek steeds ingestel daarop om my familie lief te hê met ‘n liefde wat soos God se liefde lyk? Weet elkeen in my familie dat ek vir hulle omgee en hulle lief het?

·      Het ek nagelaat om my pligte teenoor my familie, my ouers, lewensmaat, kinders na te kom deurdat ek nie vir hulle na Christus gelei het, vir hulle gebid het en saam met hulle gebid het nie?

·      Het ek my lewensmaat met dieselfde eerbied behandel waarmee ek God eerbiedig? Sorg ek vir my maat, voorsien, beskerm en tree ek altyd so op dat ek haar/sy waardigheid bevestig en sy/haar menslikheid aanvaar?  Strewe ek daarna om hom/haar gelukkig te maak?

·      Tree ek altyd so op dat my familielede my lewensmaat sal respekteer? Kom ek vir hom/haar op wanneer sy/hy gekritiseer word? Beywer ek my dat sy/haar posisie as my lewensmaat met respek bejeën word?

·      Is ek die oorsaak dat my familie oortree en sondig? Het ek veroorsaak dat hulle met goeie rede kwaad geword het en onredelik seergemaak is?

·      Het ek nagelaat om van hulle vergifnis te vra toe dit nodig was?

·      Het ek my familie, my ouers, my kinders en my vriende, maar ook ander vergewe vir foute wat hulle gemaak het?

·      Ly my familie deur slegte gewoontes van my gebrek? Word my familie deur my optrede en lewenswyse voor ander mense verneder?  

·      Versaak ek my plig teenoor my kinders? Sorg ek dat hulle verstandig en reg lewe? Dissiplineer ek hulle op ‘n regverdige en billike manier? Is ek te streng, te veroordelend en die rede waarom my kinders ongelukkig en vreugdeloos lewe? Verneder ek my kinders deur my dissipline?

·      Is ek ‘n goeie voorbeeld vir my lewensmaat en kinders?

·      Is die belangrikste ideaal vir my familie dat hulle ‘n goeie en vervulde lewe sal lei? Soek ek aktief daarvoor dat hulle gelukkig is?

·      Gee ek tyd aan my familie en my onverdeelde aandag wanneer hulle daarom vra? Is ek daarop ingestel om hulle nood my nood te maak en te soek om hul daarin by te staan?

·      Lei ek my familie om vir die skepping om te gee, om spaarsamig met die skeppingsgawes om te gaan en om ‘n eenvoudige, dankbare lewe te lei?

·      Lewe ek ‘n opregte, skoon huwelikslewe? Is ek ingestel op die liggaamlike behoeftes van my lewensmaat?

·      Hou ek my kinders weg van lewensvernietigende gevare?

·      Soek ek daarna om my kinders te laat nadink oor die dieper, goeie dinge wat hulle lewe interessant kan maak en vir hulle sal laat groei tot kritiese, nadenkende en volwasse mense?

·      Het ek genoeg gedoen om my kinders oor geestelike sake in te lig, om vir hulle bekend te stel aan goeie boeke, musiek en kuns?

·      Help ek my kinders om hul emosies te hanteer, om nie in slegte gedagtes vas te val nie en om emosioneel sterk mense te word?

·      Help ek my kinders om hulle pligte teenoor God, teenoor hul familie, teenoor ander en ook teenoor hulleself te leer ken en na te kom? Maak ek hulle bewus van hoe hulle moet optree teenoor die behoeftiges, ouer mense, siekes, mense met gebreke en mense wat hulp nodig het? Dink ek saam met my kinders oor God se wil vir hulle lewe?

Die ding van sondebelydenis is die positiewe gevolge daarvan - soos hierbo uitgespel is. Meer nog, wanneer 'n mens leer hoe omvattend vernietigende dinge in 'n mens se lewe werk, is 'n mens geneig om self makliker te vergewe. Omdat 'n mens die krag van die verkeerde in jou lewe begryp, kan 'n mens verstaan wanneer ander in hul lewens ook swig voor die kwaad. Hulle stryd, besef 'n mens, is ook jou stryd. En die behoefte wat 'n mens uitspreek in sondebelydenis om vergewe te kan word, is iets wat 'n mens dan goed in ander kan verstaan wanneer hulle hul sonde bely. Dit is dan dat 'n mens self ook kan vergewe.

Om te waak oor jou eie hart. Die doel van geestelike oefening.

Ek kry van Mark Sedrak die onderstaande, kort uittreksel uit Jesaja die Afgesonderde se Philokalia waarin hy onderstreep hoe belangrik geestelike oefeninge is.

Die punt is duidelik: Die tye van kontemplasie waarin die mens verwonder staan oor die nabyheid van God in sy of haar lewe kan 'n mens amper laat word soos die groep mense in die gedeelte in 1 Tessalonisense wat die oordeel nie verwag nie omdat hulle dink alles is rustig en veilig (1 Tess. 5:3). Dikwels verbind eksegete hierdie gedeelte met die eind-oordeel. Maar die oordeel kom ook reeds in die tyd van die geestelike reis, lank voor die finale tye.

Houtgerus kan die geestelike pelgrim die pad van die geestelike reis aflê, onder die indruk dat alles goed en gaaf gaan. En in die proses word waaksaamheid prysgegee en is die ingesteldheid op God in der waarheid aan die kwyn of af koers. Die hart, so bedrieglik in sy weë, word dan mislei deur eie goedheid en beïndruk deur eie vroomheid. Sonder dat 'n mens dit weet, het 'n mens die pad na God byster geraak. Of, selfs nog erger: dikwels wil die mens steeds weer die oersonde pleeg - om beter as God te weet, om die pad van eie-willigheid te loop, die afdraai-paadjies van eie-sinnigheid en waan oor eie insigte. Selfs Christus moes hierdie stryd, in Getsemane, stry. En in daardie egte stryd, die moeilike oomblikke, die bloedsweet-tye was sy inspanning om hom tot die Vader te wend. Gebed was sy geestelike oefening, die nag in Getsemane, om die pad van eie wil af te weer. Die huiwerige nogtans-tyd wat elke pelgrim steeds weer beleef: nie my wil nie...

In Spiritualiteit word beklemtoon dat die geestelike reis steeds weer 'n proses is waarin 'n mens gereinig word van alles wat die verhouding met God besoedel en gestroop word van alles waarop 'n mens so vas vertrou. Dit kan ook 'n mens se vroomheid en self-aanprysing insluit. Maar, miskien vir ons tyd: dit kan ook ons beter-wete, ons groot verstaan raak.

God se oordeel oor wat belangrik is kan nogal verskil van die beperkte insigte waarop 'n mens so trots is. Steeds weer soek 'n mens wat saak maak, wat die verskil uitmaak. Dit is goed en reg. Maar dit kan juis die prysgawe van die self insluit.

Godsdiens het 'n inherente dinamiek om 'n produk van mense te word eerder as 'n gehoorsaamheid aan God se wil vir die wêreld.

Maar die gedeelte herinner my ook aan Jesus se uitspraak in Matteus 12:45 oor hulle wat opsienbarende tekens met godsdiens assossieer en hulle eie voorwaardes stel vir wat eg godsdienstig moet wees. Jesus sê dat 'n mens inderdaad goed moet skoonmaak. Die geestelike oefening is belangrik. En tog, wat werklik saak maak, is nie om soos die godsdienstiges van Jesus se tyd, trots godsdienstig te wees nie om eie oordele af te dwing nie, maar om die nuwe pad van God in nuwe tye in konformiteit met Christus te loop.

Dit is onbekende paaie, dikwels weg van die mooi, groot, vroom snelweë wat die vromes van die tyd uitspel. Wat daarom tel is meer as vroomheid, meer as godsdienstigheid. Wat tel is om "in eerbied" voor God te bly staan, maar met 'n gedurige ogie oop oor die bedrieglikhede van ons eie hart, so vinnig om terug te sak in die ou sondes van die verlede.  Geestelike oefening bring 'n mens om te waak oor jou eie hart, sodat dit steeds weer vir God se saak klop. En daardie hart moet soms gedwing word om te luister, om te gehoorsaam, om te volg.

Hier is die gedeelte:

The demons cunningly withdraw for a time in the hope that we will cease to guard our heart, thinking we have now attained peace; then they suddenly attack our unhappy soul and seize it like a sparrow. Gaining possession of it, they drag it down mercilessly into all kids of sin, worse than those which we have already committed and for which we have asked forgiveness. Let us stand, therefore, with fear of God and keep guard over our heart, practicing the virtues which check the wickedness of our enemies.

Isaiah the Solitary, On Guarding the Intellect
Philokalia, Volume 1

Meditasie as lewensaar

Ek kry vanoggend van Bible Gateway die volgende opmerkings van Spurgeon oor Psalm 119:15. Die Ou Vertaling lui: "Ek wil u bevele oordink en op u paaie let" en die Nuwe Vertaling lees: "U bevele bly my altyd by. Ek gee ag op die pad wat U aanwys." Die versigtige NIV-vertaling lees: "I meditate on thy precepts."

There are times when solitude is better than society, and silence is wiser than speech. We should be better Christians if we were more alone, waiting upon God, and gathering through meditation on his Word spiritual strength for labour in his service. 

We ought to muse upon the things of God, because we thus get the real nutriment out of them. Truth is something like the cluster of the vine: if we would have wine from it, we must bruise it; we must press and squeeze it many times. The bruiser's feet must come down joyfully upon the bunches, or else the juice will not flow; and they must well tread the grapes, or else much of the precious liquid will be wasted. 

So we must, by meditation, tread the clusters of truth, if we would get the wine of consolation therefrom. Our bodies are not supported by merely taking food into the mouth, but the process which really supplies the muscle, and the nerve, and the sinew, and the bone, is the process of digestion. It is by digestion that the outward food becomes assimilated with the inner life. Our souls are not nourished merely by listening awhile to this, and then to that, and then to the other part of divine truth. 

Hearing, reading, marking, and learning, all require inwardly digesting to complete their usefulness, and the inward digesting of the truth lies for the most part in meditating upon it. 

Why is it that some Christians, although they hear many sermons, make but slow advances in the divine life? Because they neglect their closets, and do not thoughtfully meditate on God's Word. They love the wheat, but they do not grind it; they would have the corn, but they will not go forth into the fields to gather it; the fruit hangs upon the tree, but they will not pluck it; the water flows at their feet, but they will not stoop to drink it. From such folly deliver us, O Lord, and be this our resolve this morning, "I will meditate in thy precepts

Gebed as verlange en hartsbegeerte

Woorde en gebede hoort bymekaar. Die Psalms is voorbeelde van gebede tot God. “Laat die woorde van my mond en die oordenking van my hart welbehaaglik wees voor U aangesig”, lees ‘n mens in Psalm 19:15. Dit is ‘n gebed dat ‘n mens se woorde tot God egte gebed sal wees. 

Gebed, het Jesus vir sy dissipels ook geleer, gaan om die aanroep van God of om dinge wat ons dink ons nodig het, van God te vra. God wil dat mense praat oor wat in hulle gemoed aangaan. God wil dat ‘n mens om geregtigheid sal bid. Jesus het selfs sy dissipels aangemoedig om gedurigdeur, aanhoudend daarom te smeek toe hy die gelykenis van die weduwee en die onregverdige regter vertel het (Luk.18:1-8).

Gebede en woorde hoort dus bymekaar.

Tog is daar ook hier weer iets diepers te sê. En as ‘n mens dit begryp, kry ‘n mens se gebede wat in woorde uitgedruk word ‘n unieke karakter en word dit iets anders as heidense gebabbel om iets van God af te smeek.

In Spiritualiteit word van aspiratiewe gebed gepraat.

Waarom, sou ‘n mens kon vra, prys mense God biddend en maak gelowiges hul behoeftes en versoeke met die “woorde van hul mond” bekend aan God?

Hulle doen dit omdat hulle opsien tot God. ‘n Mens praat met God vanuit ‘n verhouding en vanuit ‘n verlange. En alle woorde tot God kom op uit hierdie verlange.

Al die woorde wat ‘n mens tot God bid, kom omdat gelowiges se hart op God gerig is. En dit is hierdie hartsbegeerte na God wat die egte betekenis van gebed is.

Om dit te begryp moet ‘n mens dieper nadink oor geloof. Geloof is om aandag aan God te gee, om te reageer op God en op die goddelike aanraking van die mens. Die gelowige mens kom tot rus in God, vind vrede in wat God doen. Geloof vertel van die mens se liefde tot God. Om te glo is om die innerlike rustigheid te hê dat ‘n mens veilig is in God. Geloof vertel van ‘n intieme verhouding met God.

Gebed is die gelowige ingesteldheid op God. Deur gebed wil ‘n mens meer aandag aan God gee, wil ‘n mens steeds weer uitreik na God wat ‘n mens aangeraak het. Deur gebed wil ‘n mens tot groter rus kom in God, dieper wortelskiet in die vrede wat ‘n mens alleen by God vind. Deur gebed wil ‘n mens die liefde tot God wys, wil ‘n mens sterker word daarin.

Gebed is dus die mens se verlangende ingesteldheid op God en ‘n lewe in intieme verbondenheid met God.

Meer as die opsê van woorde, is gebed dus die verlange na God. Die gelowige mens begeer ‘n lewe van vriendskap met God. Dit is ‘n verlange wat ‘n mens se hele lewe deurdring. Augustinus het met sy beroemde uitspraak oor rus juis hieroor gepraat: “My hart is onrustig in my totdat dit rus in U vind.” Daarmee praat hy van die mens se durende begeerte na God. Hy het ook geskryf: “Verlange is gedurig aan die bid selfs al is ‘n mens se tong stil. As ‘n mens gedurig na God verlang, dan is ‘n mens gedurig aan die bid. Wanneer hou ons op bid en raak ons gebed aan die slaap? Net wanneer ons verlange afkoel.”

Wanneer ‘n mens na God verlang, is ‘n mens aan die bid.

Daarmee word die woorde wat ‘n mens tot God bid, nie as onbelangrik afgemaak nie.

Augustinus skryf juis hieroor verder: “Wanneer ons glo, wanneer ons hoop en wanneer ons liefhet, is ons met ononderbroke gebed aan die bid. En tog is ons ook op sekere tye en ure besig om God met woorde aan te roep sodat deur hierdie woorde ons onsself meer kan inspan en onsself meer bewus kan maak hoe ons vorder in hierdie verlange en ons onsself kan aanspoor om met meer krag daarin te groei. In hierdie tye van woordelikse gebed, roep ons ons gees terug van al die ander sorge en aktiwiteite wat ons verlange na God laat afneem.”

Gebed in woorde is dus bedoel om die mens se verlange na God te laat ontvlam en steeds sterker te laat brand.

Wie mooi nadink hieroor ontdek ‘n steeds groter insig: As ons na God verlang, is dit omdat God in die mens se lewe ingekom het. Wie eenmaal in God se geselskap was, wat die sagte sprong beleef het, wat die vonk van die liefde beleef het, word deel van die reis na die goddelike vasvat, na die rus, die kalmte, die vrede wat in die goddelike teenwoordigheid alleen gevind kan word en wat alle verstand te bowe gaan. Om dus na God te verlang is, mistiek, ‘n teken van God se werking in ‘n mens se lewe. Dit is die mistieke antifrase.

Dan is alle gebede ingestel daarop dat ‘n mens hierdie verlange na God nie sal kwytraak nie. Selfs die woorde wat ‘n mens bid, wil die verlange na God lewendig hou.  Die woordgebed wil die verlange as gebed lewendig hou.

Dink ‘n mens hieroor na, begin die Onse Vader nog meer sin inhou. Dit is ‘n gebed vol verlange dat God se Naam geheilig sal word, dat die goddelike koninkryk sal kom en dat God se wil sal geskied. Dit is ‘n gebed om ontferming – dat God brood sal skenk, maar met die brood ook sondevergifnis sal meedeel. En, in die langer weergawe, eindig die gebed met die rustige, kalm, vertrouensvolle en vredige wete: want aan U behoort die koninkryk, die krag en die heerlikheid. En dit tot in ewigheid.

Ons harte, leer die gebed, verlang na God en vind rus alleen in God. 

Foto: http://www.flickr.com/photos/judybaxter/14966630/

Die verkondigers van vrede se gewelddadigheid

Die berig, in vanoggend se New York Times, is meer gebalanseerd as ander berigte wat ek gelees het oor die nuwe opstande in Egipte. Dit lyk of die onrus veral gemik is teen Koptiese Christene, een van die oudste Christelike tradisies wat tans bestaan. 

Die tye waarin ons leef is nie goed nie. 'n Mens is besorgd oor die toekoms van ons wêreld as godsdienste wat op vrede ingestel is, nie eers in een land kan saamwoon nie.


Hier is die berig:

CAIRO — A demonstration by Christians angry about a recent attack on a church touched off a night of violent protests here against the military council now ruling Egypt, leaving 24 people dead and more than 200 wounded in the worst spasm of violence since the ouster of President Hosni Mubarak in February.

Christian demonstrators in Cairo, one carrying a cross, set an army vehicle on fire during violent clashes with the Egyptian security forces on Sunday.

The sectarian protest appeared to catch fire because it was aimed squarely at the military council that has ruled Egypt since the revolution, at a moment when the military’s latest delay in turning over power has led to a spike in public distrust of its authority.

When the clashes broke out, some Muslims ran into the streets to help defend the Christians against the police, while others said they had come out to help the army quell the protests in the name of stability, turning what started as a march about a church into a chaotic battle over military rule and Egypt’s future.

Nada el-Shazly, 27, who was wearing a surgical mask to deflect the tear gas, said she came out because she heard state television urge “honest Egyptians” to turn out to protect the soldiers from Christian protesters, even though she knew some of her fellow Muslims had marched with the Christians to protest the military’s continued hold on power.

“Muslims get what is happening,” she said. The military, she said, was “trying to start a civil war.”

Thousands filled the streets of downtown, many armed with rocks, clubs or machetes. Witnesses said several protesters were crushed under military vehicles and the Health Ministry said that about 20 were undergoing surgery for bullet wounds.

Protesters responding to the news reportedly took to the streets in Alexandria as well.

The protest took place against a backdrop of escalating tensions between Muslims and Coptic Christians, who make up about 10 percent of the population. Christians had joined the pro-democracy protests in large numbers, hoping for the protections of a pluralistic, democratic state, but a surge in power of Islamists has raised fears of how much tolerance majority rule will allow.

But the most common refrain of the protests on Sunday was, “The people want to bring down the field marshal,” adapting the signature chant of the revolution to call for the resignation of the military’s top officer, Field Marshal Mohamed Hussein Tantawi.

“Muslims and Christians are one hand,” some chanted.

The military and riot police, on the other hand, appeared at some points to be working in tandem with Muslims who were lashing out at the Coptic Christians. As security forces cleared the streets around 10 p.m., police officers in riot gear marched back and forth through the streets of downtown alongside a swarm of hundreds of men armed with clubs and stones chanting, “The people want to bring down the Christians,” and, later, “Islamic, Islamic.”

“Until when are we going to live in this terror?” asked a Christian demonstrator who gave his name only as John. “This is not the issue of Muslim and Christian, this is the issue of the freedom that we demanded and can’t find.”

By the end of the night, as clouds of tear gas floated through the dark streets and the crosses carried by the original Christian demonstrators had disappeared, it became increasingly difficult to tell who was fighting whom.

At one point, groups of riot police officers were seen beating Muslim protesters, who were shouting, in Arabic, “God is Great!” while a few yards away other Muslims were breaking pavement into rocks to hurl in the direction of a group of Christians.

“It is chaos,” said Omar el-Shamy, a Muslim student who had spent much of the revolution in Cairo’s Tahrir Square and returned again to help support the Christians against the military. “I was standing with a group of people and suddenly they were chanting with the army! I don’t know what is going on.”

State television announced a curfew in downtown Cairo beginning at 2 a.m., and the civilian cabinet, which serves under the military council, said that a committee headed by Prime Minister Essam Sharaf was meeting to address the crisis. The cabinet said it would not allow any interference with “national unity” or “the path of the democratic transition,” noting that a first step, the registration of parliamentary candidates

“What’s happening is not sectarian tension,” Mr. Sharaf said in a telephone interview with state television. “It is an escalating plan for the fall and fragmentation of the state. There’s a feeling of a conspiracy theory to keep Egypt from having the elections that will lead it to democracy.”

Echoing the Mubarak government’s propaganda, he added, “There are hidden hands involved and we will not leave them."

Public patience with both street protests and military rule has grown increasingly thin. The military, initially celebrated as the savior of the revolution for ushering Mr. Mubarak out the door, has become a subject of public ire both for its failure to establish stability and for its repeated deferrals of its pledged exit from power.

In a timetable laid out last week, the military’s top officers said they expected to finish parliamentary elections by March but wait for the subsequent drafting and ratification of a constitution before holding a presidential election. That schedule could leave the military as an all-powerful chief executive for another two years or more. Newspapers and talk shows, once cowed by the military’s threats to censor any perceived insult, have begin openly debating whether the military will follow through on its commitments to democracy.

Where previous Christian demonstrations here appealed to the military for protection against radical Islamists, Sunday’s demonstration began from the start as a protest against the military’s stewardship of the government.

Christians who marched from the neighborhood of Shubra to the radio and television building to protest the partial dismantling of a church near the southern city of Aswan, said that they scuffled at least three times with neighbors who did not want them to pass.

But the violence did not escalate until they joined another demonstration at the radio and television headquarters around 6 p.m. Demonstrators and plainclothes security forces began throwing rocks at each other.

State news media reported that at least three security officers had died in attacks by Christian protesters, though those accounts could not be confirmed. The protesters did not appear to be armed and they insisted they were peaceful until they were attacked.

In retaliation, military vehicles began driving into protesters, killing at least six, including one with a crushed skull, several witnesses said. Some said they saw more than 15 mangled bodies. Photographs said to depict some of them circulated online.

Father Ephraim Magdy, a priest fleeing the tear gas, said he saw soldiers fire live bullets at protesters, and showed a journalist two bullet shells. “It is up to the military to explain what happened, but I see it as persecution,” he said. “I felt that they were monsters. It’s impossible for them to be Egyptians, let alone members of the army that protected the revolution.”