Saturday, May 05, 2012

Wanneer 'n mens diamante en goud vir brood verruil.

Oor die televisie-nuus van die Nederlandse omroepe (kanaal 431) is daar 'n aangrypende vertelling oor die Tweede Wêreldoorlog. In die berig kom daar inligting na vore wat voorheen nie bekend was nie en wat 'n mens opnuut weer verbyster laat oor wat hom in Europa in die oorlog afgespeel het. 

Hier is die NOS berig oor die Jode-slagting in Warskou:

Honderden Nederlanders zijn in de oorlog ingezet om de resten van het getto van Warschau te ruimen. Het dwangarbeiderskamp is een vrijwel onbekend hoofdstuk uit de geschiedenis van de Holocaust, waar de NOS nieuwe feiten over aan het licht brengt. 

De Joodse dwangarbeiders werden vanaf 31 augustus 1943 in vijf transporten vanuit Auschwitz aangevoerd. In het voorjaar van 1944 kwamen nog ten minste 2000 joden uit Hongarije.

Hoeveel gevangenen in totaal in het kamp verbleven, is niet duidelijk. De schattingen lopen uiteen. Net voor de ontruiming van het kamp werd de administratie vernietigd. Professor Houwink ten Cate, hoogleraar Holocaust- en genocidestudies aan de Universiteit van Amsterdam en medewerker van het NIOD, houdt het op ongeveer 6500 mensen. Nederlandse overlevenden noemden veel grotere aantallen.

Voordat de gevangenen arriveerden, kwamen uit concentratiekamp Buchenwald 300 gevangenen die fungeerden als kwartiermakers. Zij bouwden primitieve barakken aan de Gesiastraat op het gettoterrein. Onder hen waren vijftien Nederlanders, meest politieke gevangenen.

Maanlandschap
Het concentratiekamp Warschau werd ingericht, nadat de Duitsers na de opstand in het voorjaar van 1943 het getto met de grond gelijk hadden gemaakt. De laatste bewoners werden gedeporteerd. De bezetter besloot dat niets meer mocht herinneren aan het getto en de 500.000 bewoners. Op de plek moest een volkspark komen.

De gevangenen van het concentratiekamp Warschau werkten op het gettoterrein. Wat restte was, volgens getuigen, een maanlandschap, waar zich in kelders of schuilplaatsen diep in de grond nog mensen verborgen hielden.

De dwangarbeiders moesten uit het puin bruikbaar materiaal halen: miljoenen bakstenen, stukken ijzer, lood en koper en de porseleinen potten van elektriciteitsmasten. 

De bakstenen werden verkocht aan Poolse aannemers die ze met paard en wagen afvoerden. Tussen de verwoeste gebouwen vond men honderden doden, die werden gestapeld en verbrand. Later functioneerde het als een crematorium, waar men ook de gevangenen cremeerde, die gestorven waren door ontberingen of waren omgebracht.

Diamanten
De omstandigheden waaronder de gevangenen leefden en werkten, waren uitermate slecht. Zoals overlevende Maxi Librati vertelt: "Het werk was vreselijk zwaar. Je had amper kleren, kreeg nauwelijks te eten. Velen stierven door de kou. Er heerste tyfus. 's Ochtends ging men door de barak, verzamelde de doden en verbrandde ze."

Tussen de Duitse kwartiermakers uit Buchenwald zaten criminelen die om hun straf uit te zitten naar een concentratiekamp waren gestuurd. Zij werden opzichters en waren volgens overlevenden nog sadistischer dan de SS-bewakers.

In het puin werden regelmatig kostbaarheden gevonden, die gettobewoners hadden achtergelaten. Geld, gouden munten, sieraden en diamanten. De gevangenen die het bij zich staken, riskeerden hun leven. Wie werd betrapt door de SS kreeg de kogel. De kostbaarheden waren echter het middel om in leven te blijven. Diamanten werden geruild voor voedsel. Overlevende Willie Lowenberg maakte mee hoe iemand diamanten ruilde voor brood en enkele dagen later omkwam van de honger.

Krankzinnig geworden
Veel gevangenen raakten bij het slopen van ruïnes gewond door vallend puin. Er werd zelfs springstof gebruikt. Dan kwamen mensen uit schuilplaatsen die maanden in het duister hadden geleefd. Soms waren die krankzinnig geworden door het isolement en de angst. Ze werden ter plekke door de SS doodgeschoten.

Geert Wolter Zuidhof uit Assen, die behoorde tot de Buchenwald-groep, beschreef na de oorlog hoe hij 's avonds gevangenen meer dood dan levend zag terugkeren in de barakken. Van de joodse Nederlanders hebben nog geen dertig mensen de verschrikkingen doorstaan. De overlevenden, zoals Alexander Roodveldt en Philip Wegloop, spraken na de oorlog zelden over hun ervaringen.

Dat gold ook voor Henk Visser, een jongeman uit Amsterdam-Oost, ook uit de Buchenwald-groep. "Het enige dat ik weet, was dat hij ergens in Warschau gevangen zat. Verder ontweek hij de oorlog", zegt zijn zoon.

Herinnering levend houden
Voor de nabestaanden zijn nieuwe gegevens, documenten en namen belangrijk. Het helpt bij het herdenken en de herinnering levend houden aan een verloren familielid en daarmee aan andere vermoorde verwanten. Edward van Voolen, conservator van het Joods Historisch Museum heeft slechts enkele foto's van zijn oom Maurits van Voolen (25 augustus 1909), die omkwam in Warschau.

Joseph Peperwortel (Amsterdam 25 juni 1909), de vader van Lies Fresen-Ferron, stierf in Warschau. Evenals zijn broer Meijer Peperwortel (Amsterdam 23 maart 1918). Lies, die de naam van haar pleegouders aannam, vindt het belangrijk meer te weten over de omstandigheden waaronder haar vader en oom stierven.

De Nederlanders in het kamp hadden het naar verhouding nog slechter dan andere nationaliteiten. Professor Houwink ten Cate: "Eén van de heel schaarse Nederlands-Joodse overlevenden, want van de Nederlandse Joden die daar geweest zijn hebben voor zover bekend maar 27 het overleefd, vertelt dat er een kapo is, een Buchenwalder, die er genoegen in schept iedere dag tien Nederlanders dood te slaan. Dat was zijn rantsoen zogezegd."

Dodenmars
Eind juli 1944, toen de Russen naderden, werd het kamp ontruimd. De nacht voor de uittocht werden zij die niet mee konden in een barak verzameld. Een jonge SS'er schoot ze dood.

Naar schatting 4000 mensen begonnen aan de dodenmars. De eerste 100 kilometer werd te voet afgelegd. Daarna ging men, in wagons gestouwd, verder per trein. Bij aankomst in Dachau bleken honderden gevangenen te zijn omgekomen. Er waren getuigen die zeiden dat van de 4000 gevangenen de helft omkwam.

Het concentratiekamp Warschau was tot nu toe slechts een voetnoot in de geschiedenis van de Holocaust. Houwink ten Cate: "Ik wist er zo goed als niets van. Ik leer nog steeds bij. Gelukkig maar."

Hij schat het aantal Nederlandse joden dat in het concentratiekamp Warschau verbleef tussen de 400 en 500. De kampadministratie werd voor de ontruiming van het kamp vernietigd. Overlevenden spraken over 1200 tot 1700 Nederlanders.

Herdenkingsmonument
Een goed inzicht in de gebeurtenissen in concentratiekamp Warschau was er nog niet. Houwink ten Cate: "Dat we nu nog deze ontdekkingen doen, ligt aan het feit dat tijdens de communistische overheersing van Oost-Europa geen enkele aandacht was voor de geschiedenis van de Holocaust. Terwijl nou juist daar de Holocaust heeft plaatsgevonden. Dat verleden werd weggepoetst en het heeft tot de val van de Muur geduurd voor de archieven opengingen."

De bedoeling is dat volgend jaar de Nederlandse slachtoffers van het concentratiekamp Warschau worden herdacht met een monument op de plek waar het kamp stond. Dan is het bovendien 70 jaar geleden dat de honderden Nederlanders daar aankwamen. Op de plaats waar het getto was en het concentratiekamp Warschau stond, wordt volgend jaar het Museum of History of Polish Jews geopend.

Dit artikel kwam tot stand met medewerking van: Edward van Voolen, prof. Johannes Houwink ten Cate, NIOD, Joods Monument www.joodsmonument.nl, E. Fresen-Ferron, Maxi Librati, familie Wegloop, Henk Visser jr, familie Zuidhof, Max van Dam Rehovot, Archief Nederlandse Rode Kruis, dr. Regina Grüter, International Tracing Service (ITS) Bad Arolsen, Kathrin Flor, Katarzyna Kienhuis Warschau, Stadsarchief Amsterdam, Howard Levin San Fransisco www.tellingstories.org, Marysa Verhulst, Silke Timmermans, Ron Linker, Ruud Weijdeveld, Wiebe Klijnstra, Jan Willem Regenhardt , Asser Historische Vereniging, Historische Vereniging Borculo.

Blog Archive