Tuesday, March 30, 2010

Hy wou sy eie pilletjie drink toe hy hoor hy het die Nobelprys daarvoor gewen!

James Black het die Nobelprys vir medisyne ontvang vir sy pil wat hartaanvalle voorkom en wat miljoene mense se lewens gered het. Die pil was op ‘n stadium die mees verkoopte medisyne ooit. Sy tweede groot uitvinding was ‘n pil teen maagswere wat die mediese bedryf miljarde gespaar het aan versorgingskoste.

Black sê hy het byna sy eie pilletjie teen ‘n hartaanval nodig gehad toe hy in 1988 die nuus van die Nobelprys gekry het! Hy het nie roem gejaag nie. Hy wou net sy werk doen. Hy wou nie joernaliste met slim stories vermaak nie.

Die geheim vir sy sukses is dat hy gevestigde wysheid gedurig bevraagteken – want dit is hoe nuwe groei plaasvind. Toe hy gaan vra het waarom sy onderwyser hom ‘n wiskunde-toets laat dop het, het die onderwyser dit weer nagesien en besef hy het die probleem op ‘n nuwe manier opgelos.

Maar daar is iets diepers aan sy sukses: In sy gelowige gesin wat lief was vir musiek, het sy pa, ‘n mynwerker en ‘n Baptis sy kinders geleer om ander te respekteer. En sy ouers begeer vir hul kinders die beste – hulle moes leer sodat hulle nie hulle lewe in die steenkoolmyn hoef te slyt nie. Die ellende van die myn het hulle nie ondergekry nie.

Dit was hierdie respek vir ander en ‘n gelowige gesinslewe wat hom, self ‘n dokter, ontsteld laat voel het mense word oneerbiedig en ongevoelig behandel of hulle ‘n lewer, of ‘n nier of ‘n hart is.

Wat my aan die wysheid van die Bergrede laat dink het: doen aan ander.... (En my dankbaar maak vir my dokter met sy menslike vriendelikheid.)





Hier is die berig uit Trouw:

Toen hij de Nobelprijs voor de geneeskunde kreeg, was dat zo’n schrik dat hij graag zijn eigen pil tegen hartkwalen bij de hand had gehad.

Twee keer in zijn leven deed hij een wetenschappelijke doorbraak die de levens van miljoenen mensen redde of draaglijker maakte. De eerste leidde tot een pil tegen hartkwalen, de tweede tegen maagzweren. „Mijn grootste passie is het maken van gereedschappen”, zei hij daarover. „Ik noem mezelf een farmacologische instrumentenmaker.”

Voor zijn werk kreeg hij in 1988 de Nobelprijs voor geneeskunde. Dat was opvallend, want die prijs ging haast nooit naar een wetenschapper die voor het bedrijfsleven werkte. James Black deed zijn ontdekkingen wel in dienst van de farmaceutische industrie, die miljarden aan hem verdiende. Maar als de commerciële druk hem te zwaar werd, trok hij weer naar de universiteit. Wie hem ook betaalde, hij behield koppig zijn onafhankelijkheid.

James was de vierde van vijf zonen in een, wat hij noemde, hecht doopsgezind gezin. „Mij werd geleerd anderen met evenveel respect te bezien als mezelf”, zei hij over zijn opvoeding. Hij had zeker respect voor zijn vader, die werkte voor de kolenmijn in het plaatsje Cowdenbeath, in de Schotse regio Fife.

Zijn vader was dol was zingen en muziek stond centraal in het gezinsleven. Vader stimuleerde zijn zoons ook om te leren zodat ze later niet naar de mijn hoefden. Maar dat leren was aanvankelijk niet zo belangrijk voor James, die dagdromend door zijn schooljaren zeilde.

Dat veranderde toen hij op de middelbare school zat, in een gebouw dat bovenop de mijngangen stond en zo was verzakt dat het leek op ’een dronkelap op krukken’. Maar het onderwijs was goed. Toen hij op z’n veertiende opgaven uit het wiskundeboek zat te maken, bleken zijn antwoorden steeds fout te zijn. Hij protesteerde en zijn wiskundeleraar rekende de opgaven na en kwam tot dezelfde uitkomsten als James. „Het boek is fout”, gaf de leraar toe. Sindsdien voelde James zich vrij om algemeen aanvaarde wijsheden op de proef te stellen. De wetenschapper was geboren.

Dankzij die wiskundeleraar belandde hij op de St. Andrews Universiteit, waarvoor hij een beurs kreeg. Die was nodig ook, want een oudere broer was ook naar de universiteit gegaan en er was thuis geen geld meer voor meer studiebollen. James koos voor geneeskunde, net als zijn oudere broer.

Toch wilde hij geen arts worden. Hij vond dat patiënten vernederd werden. „Hun identiteit werd weggestreept. Ze werden aangeduid als die lever achterin de zaal, of dat hart. Natuurlijk vonden de artsen helemaal niet dat ze die mensen vernederden. En dat maakte het nog erger. Inmiddels is er wel iets veranderd, maar niet heel veel”, zei hij in 2004.

James deed liever onderzoek. Maar eerst moest hij geld verdienen om de studieschuld af te betalen die hij ondanks zijn beurs had opgelopen. Universitaire banen waren er nauwelijks en hij vertrok in 1947 naar Singapore waar hij les kon geven aan de universiteit. Toen hij na drie jaar terugkwam en bij de Universiteit van Glasgow ging werken, was hij al gegrepen door de mysteries van het hart en vooral hartkwalen. Hij ontwikkelde de gedachte dat je het hart rustig kunt houden als je de toevoer adrenaline kunt beperken.

Hij vroeg het farmaceutisch bedrijf ICI om geld voor verder onderzoek. Kom maar hier werken, zei het bedrijf. „Eén ding stond als een paal boven water in die tijd: werken voor het bedrijfsleven was taboe”, zei hij later. „Een goede wetenschapper ging niet naar de industrie.”

Toch deed hij dat in 1958. Hij kreeg een eigen laboratorium en alle steun die hij nodig had, zoals van een briljante scheikundige die hem leerde de goede vragen te stellen over een molecule. Desondanks was het een krachtmeting. „Ik moest leren om met andere disciplines samen te werken en op tijd over te schakelen van onderzoek naar ontwikkeling, om het bedrijf aan de gang te houden, kortom: om zowel effectief als productief te zijn.”

Hij ontwikkelde propranolol in 1964. Toen dat in de jaren zeventig werd toegelaten, werd dat het best verkochte medicijn ter wereld. Het was de eerste succesvolle bètablokker: de pil blokkeert de signalen van adrenaline die het hart opjagen. Die vondst werd gezien als de belangrijkste doorbraak in de behandeling van hartkwalen sinds de wetenschappelijke toepassing van vingerhoedskruid eind 18de eeuw.

Black had ook gezocht naar een middel om de pijn van angina pectoris te verminderen. Die pijn wordt veroorzaakt door tekort aan zuurstof in het hart. Tot dan toe zochten wetenschappers de oplossing vooral in vergroting van de stroom zuurstof naar het hart. Maar Blacks blokker deed het omgekeerde: doordat het hart niet meer zo snel pompt, heeft het minder zuurstof nodig.

Niet alleen hartpatiënten hebben baat bij zijn medicijn. Ook musici slikken het tegen plankenkoorts; de bijwerking van koude handen komt goed uit voor musici met zweethanden. Een Noord-Koreaanse pistoolschutter werd op de Olympische Spelen van 2008 gediskwalificeerd omdat hij propranolol had gebruikt tegen trillingen in zijn hand.

James Black wilde niet op zijn lauweren rusten. Hij was bang dat ICI hem blijvend aan propranolol wilde koppelen, om de toepassingen en de verkoop te ondersteunen. Maar hij popelde om ook andere zieke delen van het lichaam te beschermen met blokkers. Hij kreeg een kans bij concurrent Smith, Kline & French. Daar kon hij zijn tweede revolutionaire blokker maken: cimetidine, dat de aanmaak van maagzuur remt, een weldaad voor maagpatiënten. Met dat medicijn waren er veel minder operaties nodig om mensen van hun maagzweer af te helpen.

Hij had er veertien jaar aan gewerkt. Dat medicijn was een nog groter commercieel succes dan propranolol. Black heeft talrijke miljarden verdiend voor de farmaceutische industrie.

Maar hij had genoeg van de commerciële druk en greep in 1973 de kans aan om weer een academisch leven te leiden bij het Londense University College.

Hij had grootse plannen voor nieuwe studierichtingen waarin hij zijn ervaringen kwijt kon. Maar die bleken te duur te zijn voor de universiteit en ze pasten ook niet in de bestaande opzet van de faculteit. Bovendien kreeg hij last van ’ontwenningsverschijnselen’ nu hij niet langer dagelijks met scheikundigen kon samenwerken.

Hij verkaste in 1977 naar de Wellcome Foundation, een ideële instelling voor biochemisch onderzoek. Ook daar wachtte hem een teleurstelling, want zijn afdeling was traditioneel, conservatief en feodaal. „Vastgeroeste opvattingen kunnen pogingen tot hervorming absorberen als een boksbal”, stelde hij vast. Instellingen kunnen net als mensen ziek zijn, en die hangen altijd samen met hun omvang. „Ik zei weleens dat ik na mijn pensioen een leerboek zou gaan schrijven over ziektebeelden van instituten.” Maar in zijn eigen onderzoek boekte hij wel vorderingen.

Van dat boek is het nooit gekomen, want eigenlijk is hij niet echt met pensioen gegaan. Hij bleef onderzoeken in universitair verband, maar wel met geld van de farmaceutische industrie. Ondertussen ontving hij talrijke eerbewijzen, onder meer het lidmaatschap van de Britse Order of Merit, een orde van verdienste waarvan slechts 21 mensen tegelijk lid van mogen zijn.

Toen hij in 1988 hoorde dat hij de Nobelprijs voor geneeskunde had gewonnen, was hij even van slag. „Ik wou dat ik mijn eigen bètablokker bij de hand had.”

De paniek was echt. „Het voelde als een stomp in mijn maag. Het was een geweldige schrik. Ik ging naar de pub om over mijn lot na te denken.”

Hij was bang dat de prijs zijn leven op de kop zou zetten, dat journalisten zouden verwachten dat hij interessante dingen te zeggen had en dat had hij niet. Hij was alleen maar een eenvoudige probleemoplosser, een instrumentenmaker.

No comments:

Post a Comment

Note: Only a member of this blog may post a comment.

Blog Archive